Witte journalisten, zwarte schrijvers

In haar debuutessay voor Dipsaus Exclusives vertelt journaliste Sabrine Ingabire waarom steeds meer zwarte schrijvers en makers liever door zwarte journalisten geïnterviewd willen worden. 

DOOR SABRINE INGABIRE

Reni Eddo-Lodge, de jonge schrijfster van de bestseller Why I’m No Longer Talking To White People About Race, zou afgelopen weekend geïnterviewd worden door een reeks Nederlandse media, naar aanleiding van de vertaling van haar boek naar onze taal. Na een interview van 45 minuten, die ze in een tweet zelf beschrijft als “excruciating”, ‘ondraaglijk’, besloot ze naar huis te gaan in plaats van haar interviewronde af te ronden. De journalist stelde haar namelijk vragen over ‘afwezige zwarte vaders’ en ‘mesmoorden’ in plaats van over de inhoud van haar baanbrekend boek.

Deze onwetende journalist was wit.

Verbaasd?

Ik niet.

Een Belgische journalist tweette daarna, bijna verontwaardigd, dat hij Eddo-Lodge geen vraag had mogen stellen – dit, terwijl hij helemaal naar Londen was gereisd! –, en haar zelfs niet had kunnen zien, omdat ‘een journalist van NRC’ een paar ‘moeilijke vragen’ had gesteld. “Moeilijke vragen.” De teleurstelling valt te begrijpen, maar de verontwaardiging is niet naar de juiste persoon gericht. Er is een verschil, namelijk, tussen kritische vragen – die je dus ‘moeilijk’ zou kunnen noemen –, en totaal irrelevante vragen – die je dus achterwege zou moeten laten. Hoezo komt de schuld in dit geval op Eddo-Lodge te staan? Heeft zij zichzelf die ondraaglijke vragen gesteld?

Al snel kreeg ik berichten van mensen die me vroegen wie mijn krant naar Londen had gestuurd om Eddo-Lodge te interviewen. “Het is iemand van NRC!” Maar dat kon ik moeilijk geloven – de persoon die haar voor NRC zou interviewen is een zwarte vrouw, een vriendin van me. Ik antwoordde dus zonder enige twijfel “I vouch for her”. Bij nadere research, en na een self-factcheck van de boze Belgische journalist, bleek dat de onwetende journalist bij de Volkskrant werkt. 

“Maar het had net zo goed een witte man van NRC kunnen zijn”, zei een vriendin tegen me. Ik sprak haar niet tegen – natuurlijk had het even goed een witte man van NRC kunnen zijn. Het grappige aan witte redacties is dat ze, ondanks wat ze zelf geloven, in wezen niet zo veel van elkaar verschillen.

Dit hele voorval doet me denken aan toen prof. Gloria Wekker anderhalf jaar geleden in Brussel uitgenodigd werd om voor een volle zaal een lezing te geven over haar boek ‘Witte onschuld’. Enkele schrijvers en activisten, waaronder ikzelf, kregen als opdracht haar een vraag te stellen over de inhoud van haar boek. Het boek werd ons vooraf opgestuurd ter voorbereiding. Drie vrouwen van kleur stelden haar mooie en relevante vragen – deze leidden tot warme gesprekken. De enige witte man, toevallig ook een journalist, wilde haar vragen of witte mensen zich na het boek niet beter schuldig zouden voelen, om op basis van dat gevoel tot actie te schieten. Nu, als ik de vraag hier neerpen, lijkt ze bijna logisch: die man had me zijn vraag op voorhand getoond en uitgelicht, daarom kan ik jullie hier de kern meegeven. Toen had ik hem afgeraden ze te stellen: “Het is niet relevant, daar gaat het niet om.” Ik had prof. Wekker ook vaak genoeg ontmoet om te weten dat ze dit waarschijnlijk geen aangename vraag zou vinden. Hij besloot het toch te doen, en die kwam er, spijtig voor hem, veel minder logisch uit. Prof. Wekker antwoordde dan terecht dat ze haar boek niet had geschreven om een schuldgevoel op te wekken bij witte mensen, en het ontaardde allemaal in een lang en vervelend gesprek, en, op een bepaald moment, zei de journalist zelfs dat ze niet “zo defensief” moest reageren. 

Toen begreep ik voor het eerst echt waarom sommige zwarte mensen weigeren geïnterviewd te worden door witte media over hun werk. Tot dan toe leek het me onhandig – hoe kan je je werk verkopen als je weigert mee te doen aan zo’n belangrijk onderdeel van het promotieproces? Ik begreep op dat moment dat innerlijke vrede belangrijker is dan welke promotie dan ook.

Maar dit – het überhaupt kunnen weigeren – is een geprivilegieerde positie. Niet iedereen kan zich veroorloven niet geïnterviewd te worden over hun werk. Enerzijds omdat je lang aan een boek of een kunstwerk werkt, en dat werk dan ook daadwerkelijk gelezen of gezien moét worden, al dan niet omwille van zijn maatschappelijk belang. Anderzijds omdat interviews opdrachten binnenbrengen, en die opdrachten ervoor zorgen dat je niet verhongert.  

Onwetendheid is een keuze

Het is dan oneerlijk dat witte mensen zorgeloos uitgebreid kunnen vertellen over hun werk in ‘kwaliteitskranten’, terwijl zwarte mensen interviews moeten weigeren, uit angst irrelevante en racistische vragen gesteld te worden door onwetende en/of racistische witte journalisten. In plaats van, en dit benadruk ik opnieuw, in plaats van vragen gesteld te worden over de kern van hun werk. Maar hoe kunnen witte, racistische journalisten vragen stellen over de kern van het werk, als ze dat werk weigeren te begrijpen? “Weigeren”, want onwetendheid is een keuze.

En dat is de kern van dit verhaal: al onze grootste kranten, tevens ook witte kranten, zitten vol onwetende witte mannen die de macht hebben zichzelf belangrijke opdrachten toe te eigenen die aan conscious zwarte mensen toebehoren. Ja, “toebehoren”, omdat ik, hoe controversieel ook, geloof dat, in de meeste gevallen, zwarte mensen beter in staat zijn om andere zwarte mensen te interviewen. Over wat dan ook. Kunst, politiek, koken, sport, wetenschap.

Ik ben niet arrogant genoeg om te geloven dat ik me kan verplaatsen in de wereld van, bijvoorbeeld, een moslima met een hijab met Marokkaanse roots op dezelfde manier als een andere moslima met een hijab met Marokkaanse roots dat zou kunnen. Ik kan het proberen – en als ik genoeg research doe, en zelf genoeg moslima’s met een hijab met Marokkaanse roots in mijn omgeving heb, en empathisch genoeg ben, kan het me zelfs lukken om vele dimensies van haar wereld te begrijpen. Maar ik begrijp dat ik het nooit helemaal zal begrijpen. Daarom geloof ik dat ik in vele gevallen niet de meest geschikte persoon zou zijn om haar te interviewen – als ik wil dat het interview zo diepgaand en kwalitatief mogelijk is. Toch denkt een witte mannelijke journalist zich te kunnen verplaatsen in de wereld van een zwarte vrouw met dezelfde diepgang als een zwarte vrouwelijke journalist. Nu – je kunt zeggen dat die witte journalist dat helemaal niet denkt. Hoewel alle witte journalisten een onderdeel zijn van en bijdragen tot een racistische structuur, zijn ze natuurlijk niet allemaal racistisch. Maar als de witte mannelijk journalist erkent niet de aangewezen persoon te zijn om zo’n interview af te nemen – waarom doet hij dat dan? Het logische antwoord is: omdat er geen zwarte vrouw is om dat te doen op de redactie. En dan kom je tot een andere pijnpunt: kranten blijven liever homogeen en wit, dan dat ze kiezen voor kwaliteitsvolle, diepgaande journalistieke verhalen, geschreven door een redactie die de maatschappij afspiegelt én begrijpt. Witte journalisten zijn niet allemaal racistisch, maar witte kranten in hun wezen wel.

En hé, dit stuk, wat ik nu schrijf, is onnodig. We hebben hier namelijk zo! vaak! over geschreven. In 2018 alleen. “De doorsnee redactie is een bubbel met mensen die op elkaar lijken en op geen enkele manier een afspiegeling zijn van de maatschappij waarover zij schrijven; geen verantwoordelijkheid nemen voor de zwarte inkt die dagelijks op het papier wordt gedrukt of de ether in wordt geslingerd, met alle negatieve, maatschappelijke gevolgen van dien. Zij, de witte journalisten, die niet voor de zoveelste keer hoeven uit te leggen dat ze afstand nemen van terrorisme omdat ze toevallig een ‘moslimachtig’ uiterlijk hebben”, schrijft journalist Geronimo Matulessy. “Bij een gebrek aan diversiteit en inclusiviteit staat de kwaliteit en zorgvuldigheid van de journalistiek op het spel”, vertelt Annebregt Dijkman in een interviewover het boek ‘Heb je een boze moslim voor mij?’ dat ze samen met Zoë Papaikonomou schreef. OneWorld hoofdredacteur Seada Nourhussen stopt met haar column in Trouw. Naar aanleiding hiervan, vertellen in OneWorld zeven journalisten – vrouwen van kleur – over hun schrijnende ervaringen op witte redacties in een stuk dat ‘Overleven op een witte redactie’ heet. “Overleven.”

Ik erger me dood aan werkplekken, kranten inclusief, die zeggen “werk te willen maken van diversiteit”, maar beweren dat “het moeilijk is”. Je zou het bijna geloven. Maar weet je hoe je je probleem als witte redactie oplost? Door mensen met verschillende achtergronden aan te nemen. Geen ingewikkelde constructies waarbij je ze geen werkzekerheid biedt: nee, echt in dienst te nemen. With perks and all. Net als al die oude witte man die al negentig jaar werkzekerheid heeft en al vijftig jaar racistische stukken produceert. O, en door ervoor te zorgen dat je werkplek veilig is voor hen. Zo, opgelost. 

Hoe je erop komt een witte journalist te sturen naar een vrouw die een boek schreef die ook ‘Ik wil niet praten met witte journalisten’ had kunnen heten, ontgaat me compleet. Die arrogantie die ik niet heb – die is eigen aan witheid: geloven dat je de geschikte persoon bent voor iedere taak. Voor ieder interview. Voor iedere positie. Of misschien zegt het eerder iets over de redacties: als je geen of nauwelijks zwarte journalisten op je krant hebt, kan je ze natuurlijk niet naar Londen sturen om Eddo-Lodge te interviewen. En dan krijg je zulke situaties, waar je alles voor iedereen verpest – ook voor de arme boze Belgische journalist. 

Sabrine Ingabire is journaliste en schrijfster. Ze werkt als redacteur bij NRC Handelsblad en heeft een tweewekelijkse column in De Morgen.