Ik wil je niet vergeven

Op 30 augustus jongstleden, vond er in Eindhoven een unieke literaire avond over de (on)zin van sorry plaats. Op uitnodiging van Stichting Watershed, deelde Olave Nduwanje een hartstochtelijk on-verzonden brief gericht aan haar vader. De opname van de evenzeer gepassioneerde voordracht kun je mid-oktober beluisteren in de “Het Spijt Me”-podcast, op radioslik.nl. In de tussentijd, kun je hier Olave’s literaire confrontatie met haar gewelddadige vader lezen.

 In de brief keert Olave drie jaren terug, naar een middag waarop haar vader (met medewerking van haar broertje) haar overviel met verzoek om hem te vergeven “voor alles wat ie had gedaan, zonder te weten dat het schadelijk was.” Haar vaders mislukte poging tot verontschuldigingen aanbieden viel samen met Olave’s eerste verlof uit de psychiatrische instelling waar ze een paar maanden daarvoor gedwongen was opgenomen. Olave liep weg van haar broer en vader, die middag, en heeft sindsdien alle contact met haar ouders en broers geweigerd. In deze brief, verkent Olave wat ze had willen zeggen, als ze niet weggelopen was, als ze haar vaders sorry in ontvangst had genomen. 

DOOR OLAVE NDUWANJE

Papa,

Ik wil je niet vergeven. Niets ervan. Ja, je hoort het goed: ik wil jou niet vergeven, mama ook niet, mijn broers niet, mijn zus zeker ook niet. Ik wil jullie allemaal helemaal niet vergeven. Het gore lef alleen al! Om mij te willen overvallen. Op mijn eerste dag zelfstandig uit de kliniek, om mijn broertje daarvoor te gebruiken, om het met zijn allen te hebben afgesproken. Nee hoor, mijn vergiffenis krijg je niet. Nu niet en als ik het voor mijn toekomstige ik kan bepalen: nooit niet. Ik ga je niet vergeven, ik ga je geen absolutie verlenen, punt uit. 

Dacht je nou echt dat dit anders zou lopen. Dat je mij tot vergiffenis kon gebieden? Hoor je jezelf het niet zeggen? Ik wel, hoor. Ik hoor het onuitgesproken, verdoezelde uitroepteken. Ik hoor de gebiedende syntax, in kraakheldere surround sound wanneer je makjes zegt: “Vergeef me”. Dat je ook hiervoor overgaat tot het gebod, de dwang, het imperatief, verbaast mij niets. “Vergeef me” zeg je, maar je bedoelt: geef je over, geef over, geef me, geef! Ook hier eis je een overgave aan je wil, aan jouw belang, aan je ego-manie. Maar, nee hoor, ik geef me niet meer over, ik vergeef niet meer.

“Vergeef me” zeg je, maar je bedoelt: geef je over, geef over, geef me, geef!

Ik zie je mijn woorden verwerken, je blik dwaalt af en gaat op reis. De verwachting waar je mee kwam, de vrijwarende spijt, het zelfgenoegzame medelijden waar je je gebod mee begeleidde, slaat eerst om in onbegrip, daarna in ongeloof. En al snel prijkt de verontwaardiging in je ogen, gedragen op de wijde vleugels van je woede en afgunst. Je rug recht zich, je hebt de hogere hand, het morele overwicht sterkt je voor mijn ogen. Je bevindt je nu weer op bekend terrein, of niet? De mantel van boetedoening stond je al niet, het viel niet fijn, he? Gelukkig was het maar een kortstondige lijdensweg voor jou, denk je niet?

Jouw “vergeef me” ging toch niet om mijn pijn en verdriet. Het ging je om mijn overgave, mijn gehoorzaamheid, jouw absolutie. Maar mij koop je niet af met een paar “Onze Vaders” en “Wees Gegroet, Marias”. Ook niet met een dure reis naar Nederland, papa, en ook niet met deze voorwaardelijk-geformuleerde ‘mea culpa’. Je kan geen aanspraak meer maken op mij, en ook niet op mijn vergiffenis. Ik heb je niets meer te bieden!

Ja, ik breek willens en wetens hiermee met het sociale contract, het convenant dat daders het recht geeft op vergiffenis, de ongeschreven verplichting van slachtoffers om absolutie te verlenen. Ik breek ermee want ook dat is een vorm van geweld. 

Ik breek willens en wetens hiermee met het sociale contract, het convenant dat daders het recht geeft op vergiffenis.

Zie je het dan echt niet, hoe je verontwaardiging verweven is in een aanspraak, een claim op mijn overgave. Zie je het dan niet hoe lasterlijk, hoe gewelddadig het is dat jij hier voor me staat, gebiedend, verwachtend en daarna aangedaan. Dat mijn weigering om mee te werken aan deze transactie van absolutie, jouw positioneert als het slachtoffer van mijn onwil. 

Ik moet er niets van hebben. Van je gebiedende boetedoening en al haar pretenties. Pretenties dat het een verzoeningsoffer is, dat het een stap richting familiale harmonie is. Maar het is een leeg offer, papa. Het is een eenzijdige overdracht, een gift van nog eens een stukje van mij aan jou. Daarom onttrek ik me aan dat vermeende verzoeningsproces, want het biedt mij niets en ik wil jou niets meer geven. 

Kijk nog maar eens goed naar de scherven van mijn gebroken vertrouwen. In jou, in veiligheid, in liefde, onvoorwaardelijke liefde, in toegereikte handen. Brokken van mijn waardigheid, van mijn recht op geborgenheid, op toebehoren, op troostende lichamen. Alles wat ik je ooit heb gegeven, wat jou toevertrouwd was, heb je stukgeslagen, gebroken en verscheurd. Kijk nog eens goed naar al die scherven aan mijn voeten. Ze zijn scherp, papa, ze scheuren mijn ontblote voeten kapot, papa, ik durf soms niet te lopen, papa, ik sta dan stil, papa, bevroren door de angst voor nog meer wonden, papa, mijn voeten zijn een en al open wonden, papa.

Mijn wonden verlittekenen maar niet. Het bloed stolt niet, het verstuift en vermengt zich met mijn tranen en zweet. Een zoet-zure mist vormt zich om me heen, dringt zich op aan mijn huid, drukt op mijn slapen, wiegt mijn gedachten in een mijmerende en ongerichte trance. Flarden van herinneringen komen me tegemoet. Ik treed onbedachtzaam toe tot deze tijdsportalen terug naar toen. 

Zoals toen jij zei, gebiedend en ongehaast: “Fukama.” Mijn puberende lichaam wist heel goed dat twijfelen een luxe was die het zich niet kon veroorloven. Voordat je al bent uitgesproken, zie ik mezelf al gehoorzamen. Je hoort net niet mijn knieën het laminaat raken. Ik ben 15 jaar oud, gok ik zo, mijn lichaam ziet er zacht, dik en onhandig uit. Ik kan me niet voor de geest halen wat ik die dag droeg, wie allemaal in de kamer waren, waar ze zaten en hoe ze erbij kijken. 

Ik kan me wel herinneren dat ik een paar seconden daarvoor, in een zeldzaam moment van impulsiviteit, van onberekendheid, had gezegd: “Mama, je liegt.” Iedereen, maar ook echt iedereen, verstarde. Mijn keel en tong doen een tevergeefse poging om de woorden terug nemen, in te slikken. Het ziet eruit als een hap, een verdrinkende goudvis aan land, het is bijna onhoorbaar, maar het klinkt voor mij als een hulpkreet. De stilte erna is luid; het overstemt het geluid van de tv die aanstaat op een of andere voetbalmatch, het overstemt onze kloppende harten, het overstemt de ingehouden adem van mijn aanwezige broers en misschien mijn zus, het overstemt mijn razendsnelle mentale berekeningen, het overstemt onze gespannen blikken, heimelijk gekeerd richting jou. Het overstemt de luide echo van onuitgesproken vragen die in de kamer hangen en galmen: “Wat ga je doen?”, “Hoe hard ga je slaan?”, “Hoe vaak ga je slaan?”, “Hoe lang ga je slaan?”

De stilte erna is luid.

Je eerste gebod: “Fukama, kniel”, licht op als een ouderwetse bioscoop voorgevel en kondigt aan dat de vertoning in ieder geval een stevige portie vernedering zal bevatten. Ik kniel snel en bedenk me dat als ik de vernederde goed weet te spelen, dat ik misschien nog wel klappen kan voorkomen. De vernedering die komen gaat, moet mij zichtbaar doen lijden. Ik moet dus wel iets van gekrenkte trots tonen, een bepaalde mate van verzet. Maar niet te veel, want ongehoorzaamheid werkt escalerend bij jou, het is een uitnodiging tot geweld. Je tweede gebod: “Ingo, kom hier”, is voor de kenners onder ons een duidelijke aanwijzing dat je van plan bent om je tijd hiermee te nemen. De hoop op een korte vertoning vervliegt, de kans op fysiek geweld doemt groter op. 

Voordat ik, op mijn knieën, naar je toe begin te bewegen, werp ik een vluchtige blik op de anderen. Ik probeer er woordeloos iets van onderdrukte woede mee te suggereren. Medelijden proberen op te wekken bij mijn broers of mijn moeder heeft toch geen zin. In dit gezin doen we daar niet aan, zachtheid is afgunstwaardig en verdacht. Alleen woede, trots en geweld kan respect afdwingen. Ik probeer de ongewilde tranen van angst in mijn ogen om te toveren tot een smeulend vuur, de inspanning van zelfcontrole simuleer ik met een rechte nek en samengeperste kaken. Zwakte is ook een uitnodiging tot geweld, het legitimeert jouw grijpgrage, los-vaste, donderende handen. Knielend, kruip ik met rechte rug, slepende voeten, hangende armen, in onhandige, grote stappen naar waar jij en mama zitten. 

Het voelt als een eeuwigheid, die afstand van de deur van de woonkamer naar jullie twee-zits bank. Ik kruip langs de roofzuchtige blikken van mijn broers, ik kom aan bij het dikke Perzische tapijt, ik kom van het harde laminaat af, in de streling en zachte omhelzing van dik-gesponnen fluweel-zachte garen. Ik moet eerst om de glazen salontafel heen, ik weet beter dan er tegen te leunen, en kruip dan langs de nauwe gang tussen de salontafel en de grote lichtbruine lederen bank. Voor nog een paar meters, kruip ik met de ene knie op het laminaat, en de andere knie op het tapijt. Binnen die paar meters, probeer ik te berekenen hoe dichtbij ik moet komen bij jullie bank. Een veilige afstand is idealiter buiten de reikwijdte van je arm, maar ook niet te ver om over te komen als bang, als een lafaard. Angst is in jouw huishouden ook een uitnodiging tot geweld, het noodzaakt rectificatie, de lafheid moet immers eruit geslagen worden. 

Ik kom aan bij jullie, strategisch aan mama’s kant van de bank, en ik stop, en wacht. Ik wacht op wat er nu komen zal, op het oordeel en vonnis. En je zegt: “Saba nyoko ikigongwe”; “Vraag je moeder om genade”. Vragen om genade? Is het per ongeluk dat je het werkwoord “saba” gebruikt? Heb je niet liever “sega”: “smeek”?  Bedoel je niet eigenlijk “Smeek je moeder om genade”? Toen al was je een en al verboden en geboden. 

Waarom smeek je niet om mijn genade? Misschien voelde je het al aan, dat ik het je toch niet gun?

Die middag gebood je mijn smeekbeden voor genade, en nu gebiedt je mijn vergiffenis, mijn overgave aan jou. Waar is jouw smeekbede aan mij, dan? Waarom smeek je niet om mijn genade? Misschien voelde je het al aan, dat ik het je toch niet gun? Vraag je daarom niet om genade? Of is het omdat je weet dat ik je geen genade kan verlenen? Dat ik daartoe niet in staat ben, omdat ik ook niet in staat ben om je lijden toe te brengen? Om je te straffen, om je te onderwerpen aan mijn wil.

Zelfs dan zou ik het je niet gunnen: genade, vergiffenis of absolutie. Het is vast een troost, maar er zijn zo wel meer mensen die ik geen genade gun, geen vergiffenis geef en/of absolutie verleen. Ik vergeef witte mensen niet, cis-hetero’s niet, rijke mensen niet, Europa niet, de politie niet, premier Rutte niet, minister Blok niet, slaven houdende voorouders niet, maar ook niet hun geprivilegieerde erfgenamen. 

Mezelf ook eigenlijk niet. Ik heb mijn spijt en berouw verbannen tot de uithoeken van mijn geest. Spijt en berouw zijn mij te lui, te passief. Ik sta schuld centraal. Ik wil het leren dragen, leren omarmen, leren omzetten in verantwoordelijkheid. Schuld en verantwoordelijkheid, daar geloof ik wel in. Dat zijn nu emoties die roeren en beroeren, wegen en bewegen. Ze zetten aan tot actie, stropen mouwen op, leiden tot reparatie en noodzaken het herstellen van wat geschonden, verscheurd en gebroken is. Ik vergeef niets meer en niemand meer. Rot op met je “vergeef me”. Geen genade, geen absolutie, niets ervan. Voor jou niet, voor mij niet, voor niemand niet.

Olave Nduwanje is zwart, veganist, non-binaire trans femme, queer, feminist, Umurundikazi, neuro-atypisch, geldarm en verbeten romanticus. Ze is een van de auteurs in ZWART - Afro-Europese literatuur uit de Lage Landen en was afgelopen gemeenteraadsverkiezingen Kandidaat-Raadslid voor de Haagse Stadspartij. Sinds kort heeft ze haar eigen YouTube show: Olave Talks.