Boekrecensie van Achille Mbembe's Een politiek van vijandschap

Met Een politiek van vijandschap, het laatst vertaalde werk van Achille Mbembe, schrijft de Kameroense filosoof een belangrijke duiding van een tijd van scheidingen. Mbembe onderzoekt in het boek het postkolonialisme en Afrofuturisme terwijl hij ook andere denkers als Michel Foucault en Hannah Arendt bespreekt. De belangrijkste bron voor Mbembe blijft echter Frantz Fanon, wiens analyse van geweld nog steeds relevant blijft.

DOOR GRÂCE NDJAKO

Mbembe’s boek werd hier in Nederland bekend na de erbarmelijke recensie die ervan in de Volkskrant verscheen. In zowat 600 woorden wist Hans Achterhuis zijn onwetendheid over het onderwerp, postkolonialisme, te etaleren, zonder echt het boek te bespreken. Dat Achterhuis het moeilijk vindt om postkolonialisme te begrijpen geldt overigens niet alleen voor dit boek, maar ook voor Mbembe’s eerder verschenen Kritiek van de zwarte rede. Hierover schrijft Achterhuis: “Ideeën eruit nam ik enthousiast in eigen artikelen over, maar ik besprak het boek niet. Er waren te veel pagina's waarvan ik niet precies wist waarover ze gingen of die ik zelfs helemaal niet begreep”.

Dat een recensent zijn onwetendheid erkent lijkt weliswaar enigszins verfrissend, maar Achterhuis dicht zijn onbegrip toe aan de schrijver en niet aan zijn eigen gebrek. Ook blijft het een gemiste kans dat deze erkenning zich niet liet vertalen naar verdere handelingen van zijn kant; namelijk dat hij wellicht niet de geschikte persoon was om over dit onderwerp een recensie te schrijven.

Hoewel het toch verleidelijk is, moet ik me ervoor hoeden geen recensie van deze recensie te schrijven. Evenwel kan ik het niet laten om in te gaan op de laatste zinnen; “Dit soort (zelf)kritiek lijkt mij toch vooral een specifieke erfenis van het Westen. Voor zover ik het kan overzien, vinden we haar nauwelijks in andere culturen. Hoe paradoxaal het ook klinken mag, de zwarte kritiek van Mbembe lijkt mij eerder Europees dan Afrikaans te zijn”.

Wellicht was Achterhuis niet de geschikte persoon om over dit onderwerp een recensie te schrijven.

Ik wil Achterhuis het volgende citaat meegeven uit het boek van Mbembe waarin hij het heeft over deze Westerse cultuur: “Ze was ‘onaantastbaar’, omdat ze anders was dan alle andere. Ze was ook ‘onaantastbaar’ omdat ze als enige over het vermogen beschikte alle anderen op zichzelf te betrekken. Ze kon nooit helemaal opgaan in het netwerk van andere wereldculturen, omdat de andere culturen alleen maar door haar bestonden, en alleen in relatie tot haar”.

Laten we overgaan naar een betere recensie van ‘Een politiek van vijandschap’. Mbembe’s boek gaat over, zoals hij dit zelf stelt, de voortzetting van de vijandschapsrelatie tussen de Westerse liberale democratieën, de volkeren uit de voormalige koloniën en de nieuwe verschijningsvormen hiervan. Hij wil naar eigen zeggen bijdragen aan een kritiek van onze tijd die wordt gekenmerkt door globalisering van kapitaal en militarisme.

Vier kenmerken van universalisme

In het eerste hoofdstuk deconstrueert Mbembe de wereld van vandaag door ook het provinciaalse karakter van deze onderneming te erkennen en kritisch tegenover iedere vorm van universalisme te staan. Mbembe herkent vier zaken waar onze tijd door wordt gekenmerkt. Het eerste is dat de wereld krimpt en de wereldbevolking zich opnieuw verspreidt. Het tweede noemt hij de herfinanciering van het menselijke; de komst van de plastische mens die±± ingaat tegen het geloof dat er iets bestaat dat uniek menselijk is.

Het derde kenmerkende aspect is dat op computertechnologie gebaseerde apparaten tot in alle aspecten van het sociale leven zijn doorgedrongen. Ten slotte wordt onze wereld gekenmerkt door het vermogen de menselijke soort te manipuleren, gekoppeld aan de macht van het kapitaal.

Democratische samenlevingen presenteren zichzelf als gepacificeerde samenlevingen, beschaafd en ontdaan van geweld, anders dan krijgslustige samenlevingen.

De kenmerken vormen tegenwoordig de bedreiging voor de opvatting van het politieke, dat lange tijd als fundering diende voor de democratie. Dat wil zeggen dat een gemeenschap politiek is voor zover zij zich ervan bewust is dat haar grondslagen een niet-noodzakelijk, contingent karakter hebben en dat deze latent gewelddadig is. De kracht van moderne democratieën ligt dan in het feit dat zij zichzelf steeds opnieuw uitvinden waarbij zij hun gewelddadige oorsprong verhullen.

Democratische samenlevingen presenteren zichzelf als gepacificeerde samenlevingen, beschaafd en ontdaan van geweld, anders dan krijgslustige samenlevingen. In werkelijkheid is de bruutheid van de democratie alleen maar gedempt. De geschiedenis van de moderne democratie heeft volgens Mbembe namelijk twee aspecten: een zonnelichaam en een nachtlichaam. Het nachtlichaam bestaat uit het koloniale rijk en de slavenstaat. “Er is geen democratie zonder haar dubbelganger, haar kolonie”.

 Mbembe beschrijft het geweld van het nachtlichaam waardoor de oorsprong van de democratie wordt gekenmerkt. Geweld dat naar de plantage en kolonie is verplaatst maar nog altijd latent aanwezig is in de democratieën zelf. Uit dit nachtlichaam en dat geweld worden de Ander en het Ik gecreëerd. Mbembe schetst op deze manier in grote lijnen een analyse van de hedendaagse samenleving, en ook een overzicht van postcolonial theory, op basis van o.a. Fanon. Voor wie enigzins bekend is met postkoloniale theorieën en critical theory is dit eerste hoofdstuk dan ook niets nieuws. Voor lezers die hier wat minder goed bekend mee zijn is het echter ook goed te volgen.

De meesterbegeerte

Wat onze tijd volgens Mbembe zou kenmerken is dat het een tijd van scheiding is, van haatbewegingen, vijandigheid en strijd. Er is begeerte naar een vijand, naar apartheid tussen het zelf en ‘de Ander’ in bezette gebieden, zoals destijds in Zuid-Afrika en vandaag te dag in Palestina. Mbembe noemt het een ‘meesterbegeerte’ die zich fixeert op objecten (vijanden). Het subject, het Westen, is hierbij constant bezig deze vijanden te verzinnen. Deze begeerte is niet nieuw, wel is er een nieuwe dimensie aan toegebracht door Europa; de bevolking is op wereldschaal opnieuw verdeeld.

Dit kenmerkt zich ten eerste door sociale uitscheiding: Europese emigranten die overzeese koloniën stichtten. Ten tweede door een proces van historische kanteling. Mbembe beschrijft kolonialisme als een permanente scheidingsoperatie, of differentiatie, van het koloniale subject en het gekoloniseerde object. Waar deze scheiding vroeger bestond tussen meester en tot slaaf gemaakte, kolonist en gekoloniseerde, bestaat deze tegenwoordig in de opsplitsing van de mensheid in enerzijds vrienden en bondgenoten en anderzijds de vijanden van de beschaving.

Het subject, het Westen, is constant bezig vijanden te verzinnen.

De liberale democratieën kunnen zich zonder deze vijanden moeilijk overeind houden. De vijanden zijn niet-verwanten, komen van elders; we hebben niets met ze gemeen. Men vormt een beeld van hen waarin ze verschijnen als karikaturen en stereotypen. Ze zijn aanwezig als beeld, dat hun ware, gevaarlijke aard onthult. De vijanden worden gecreëerd om vervolgens te worden ‘ontmaskerd’. Zo ontstaat bijvoorbeeld dé immigrant, die komt van elders en is dus niet onze medeburger. Tegen hem moeten we onszelf beschermen. Mbembe noemt het een ‘vijanddrift’. Zonder vijand wordt ons de haatrelatie ontzegd die ons vrij baan geeft tot allerlei begeerten die anders verboden zouden zijn. Dit laatste punt wordt onvoldoende uitgediept. Ik miste een verdere uitwerking van de aard van deze begeerten en de bestaansreden ervan. Waarom doen ze zich juist in de liberale democratieën voor?

Opkomst van de necromacht

Een later hoofdstuk baseert Mbembe op Foucaults notie van ‘biomacht’; de notie van soevereiniteit als controle uitoefenen over de dood en het definiëren van het leven als de ontplooiing en manifestatie van macht. De menselijke soort wordt verdeeld in mensen die moeten leven en mensen die moeten sterven. Ras neemt hierbij een belangrijke plek in. De nazistaat is volgens Foucault hét voorbeeld van een staat die het recht om te doden uitoefende. In de nazistaat was zowel het beschermen en bevorderen van leven (dat van ‘Ariërs’) als het recht om te doden (van niet-arische mensen) aanwezig.

Voor Mbembe is de beschrijving van biomacht niet meer toereikend voor de manier waarop de politiek tegenwoordig het vermoorden van de vijand tot haar absolute doel maakt. Hij spreekt dan ook van ‘necromacht’ en ‘necropolitiek’. De koloniale bezetting brengt een ruimtelijke verdeling met zich mee, grenslijnen worden getrokken, het gebied wordt geordend. Necromacht dwingt de inheemse stad op haar knieën. Voor de gekoloniseerde bevolking wordt bepaald wie ertoe doet en wie niet, wie mag leven en wie niet. Mbembe gebruikt deze begrippen om de bezetting van Gaza en de Westelijke Jordaanoever te analyseren, net als andere hedendaagse oorlogen.

Voor de gekoloniseerde bevolking wordt bepaald wie ertoe doet en wie niet, wie mag leven en wie niet.

Hier gaat Mbembe veel dieper dan in zijn eerste hoofdstukken, die nog voor een groot deel bestonden uit uiteenzettingen van en het voortbouwen op bestaande postkoloniale theorieën. Er wordt meer verwacht van de lezer, die bekend moet zijn met werken van Michael Foucault, Georges Bataille, Hannah Arendt en anderen. Mbembe denkt nu niet alleen met deze auteurs, maar soms ook tegen ze, om nieuwe ideeën en concepten aan te dragen. Hierdoor moet je meer dan in de eerdere hoofdstukken nauwlettend en regelmatig teruglezen, vooral wanneer hij ingaat op hedendaagse oorlogen.

Fanon en de Ander

Hoofdstuk vier gaat in op Frantz Fanon en diens analyse van geweld. Vraagstukken omtrent menselijke soorten (racisme), de verdeling van de wereld (imperialisme) en de verhouding tot vernietiging en dood (necropolitiek) zouden volgens Mbembe in de 20e eeuw hebben geresulteerd in cultuurpessimisme, men geloofde niet meer in vooruitgang. Dit was ook de eeuw waarin de Europeaan na twee desastreuze wereldoorlogen leerde dat de zogenaamde primitieve mens in iedereen aanwezig is, verborgen in de diepste lagen van de psyche.

Mbembe bespreekt de rol van kampen, en hun koloniale oorsprong. Deze waren een centraal instrument in de koloniale en imperialistische oorlogen, en herbergden “een mensheid die nu eens nutteloos werd verklaard, dan weer schadelijk, of als vijand werd gezien, en in ieder geval als parasitair en overtollig”. Ook hier draait het weer om scheiding: de afstand tussen groepen wordt gemaximaliseerd als voorwaarde voor het normaliseren van onverschilligheid.

Er volgt een nauwe uiteenzetting van het denken van Fanon en dan met name de manier waarop de ‘Ander’ wordt gecreëerd, wat dit bij de kolonist en bij de gekoloniseerde doet. Deze is goed te volgen, en wie wat minder bekend is met het werk van Fanon of met postkoloniale theorie, kan hierdoor eerder aangehaalde ideeën over permanente scheidingsoperaties beter plaatsen. Daarnaast is het een aansporing om het werk van Fanon toch maar te gaan lezen. Voor anderen dient dit hoofdstuk vooral als opfrissing.

Het einde van het humanisme

In het laatste deel van het boek bespreekt Mbembe de ‘doodlopende wegen van het humanisme’. In tegenstelling tot wat sommige Westerse filosofen en Franse presidenten (zie Sarkozy’s beruchte toespraak in Dakar, Senegal of nog recenter: Emmanuel Macron) hebben gepretendeerd, stelt hij dat zwarte mensen integraal deel uitmaken van de wereldgeschiedenis. Ze zijn er zelfs de vormende subjecten van. Toch stuit deze manier van het bezien van de positie van zwarte mensen binnen het kader van het Westers humanistisch op veel kritiek stuit.

Zo benadrukten denkers als Fanon en Césaire de doodsdrift die in het Westers humanistisch project aanwezig zou zijn. Zo werden vanuit het Afrocentrisme universalistische pretenties aan de kaak gesteld. Mbembe gaat verder in op de kritiek die men vanuit het Afrofuturisme op het Westers humanisme uit. Volgens die kritiek zouden de ervaringen van zwarte mensen aantonen dat het idee van één menselijke soort is mislukt. Het humanisme heeft de ervaringen van zwarte mensen afgedaan. Het Westen trachtte het Afrofuturisme te herschrijven in termen van continue metamorfosen. Vanuit verschillende kanten bespreekt hij de Afrofuturistische kritiek op het humanisme en het kapitalisme, met name diens neiging voortdurend verschillende soorten mensen te fabriceren.

Volgens die kritiek zouden de ervaringen van zwarte mensen aantonen dat het idee van één menselijke soort is mislukt.

Helaas beperkt hij zich bij het Afrofuturisme tot de kritieken die het uit op het Westers humanisme en de kritieken die in verband kunnen worden gebracht met het kapitalisme. Hij bespreekt jammer genoeg geen eventuele nieuwe mogelijkheden vanuit het Afrofuturisme, wat in het licht van de recente succes van Afrofuturistische cultuuruitingen, zoals het werk van Nnedi Okorafor, Beyoncé’s ‘Lemonade’ shortfilm en natuurlijk de film ‘Black Panther’ interessant zou zijn geweest. Wel werpt hij nieuwe vragen op. Wat betekent het als Europa niet meer het zwaartepunt van de wereld is? Hoe kan men denken bevorderen dat meer uitgaat van complementariteit dan van scheiding?

Al met al is ‘Een politiek van vijandschap’ een aanrader voor een ieder die zich voor het postkolonialisme interesseert. Het werk van Fanon vormt net als in Mbembe’s eerdere werken de spil van zijn betoog, dus mocht de boodschap nog niet duidelijk zijn, lees Fanon! Ik had wel graag een uitgebreider laatste hoofdstuk gezien waarbij nieuwe mogelijkheden op het humanisme en huidige democratie zouden kunnen worden geopend. Hopelijk zien we dit in een vervolg.

Grâce Ndjako is Master in Political Science en Philosophy. Ze schreef haar thesis over Afrikaanse filosofie en werkte onder andere met Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis en de stichting Black Renaissance aan het organiseren van masterclasses over Afrikaanse en Afro-Caribische filosofie.